Conferenties dertiende ledendag (2014)

1. De eucharistische aanbidding gisteren: historisch overzicht,

door K. Priem pr., grootseminarie van Brugge

Integrale tekst

Het geloof in de reële tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie is zo oud als de Kerk zelf, maar de uitingen daarvan zijn wel sterker geworden in de loop der tijden. Lange tijd werd de mis luidop opgedragen, maar in 416 vroeg paus Innocentius I dat de HH. Mysteriën zouden voltrokken worden in stilte, om hun gewijde karakter te benadrukken. Van hun kant vonden de HH. Cyrillus van Jeruzalem (375-444) en Johannes Chrysostomus (ca. 345-407) dat het ogenblik van de consecratie tot een eerbiedige vrees moest aanzetten. In die periode ontstond in de oosterse kerken de iconostase tussen altaar en volk. In de 6de-7de eeuw doken er in Rome gordijnen op om de zijden van het ciborium boven het altaar te sluiten. Ondanks deze toenemende uitingen van respect bleven de priesters nog altijd rechtstaan vanaf de canon tot het Onzevader, en er bestond nog geen publieke eucharistische devotie buiten de mis.

In de 9de eeuw leidden de discussies tussen Amalarius van Metz (ca. 775-ca. 850) en Agobard van Lyon (769-840) over de reële tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie tot het feest van het Lichaam van Christus, dat nadien bekend werd als Sacramentsdag. Dit laatste feest, op de tweede donderdag na Pinksteren, werd ingesteld te Luik in 1246 (H. Juliana van Cornillon) en verspreidde zich stilaan over de Lage Landen en Duitsland. Het moest dienen om het dogma van de transsubstantiatie of realis presentia, d.i. de reële tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament, dat vastgelegd was op het 4de concilie van Lateranen (1215) bij het gelovige volk in te prenten. We zien hier een belangrijke evolutie in de middeleeuwse vroomheid, gaande van de heiligen- en reliekenverering naar de verering van het Lichaam van Christus in de eucharistie. De gelovigen werden aangespoord om door de H. Communie of door het aanschouwen en aanbidden van de geconsacreerde hostie — de zogeheten ‘ogencommunie’ (communio ocularis) — deel te hebben aan het verlossende lijden van Christus. De theologen en clerus verwelkomden deze ontwikkeling, omdat de verering van het H. Sacrament minder aanleiding gaf tot privé-devotie of magische praktijken dan de volkse reliekenverering. Daarmee verbonden is het opduiken van processies, waarbij de hostie in een ostensorium (een omgebouwd reliekschrijn) geplaatst werd. Vòòr 1264, de instelling van het feest van Sacramentsdag door paus Urbanus IV, kent men slechts één geval waarbij de hostie zo gedragen werd, nl. tijdens een Palmprocessie in 1080, toen aartsbisschop Lanfranc van Canterbury (†1089) de hostie liet meedragen i.p.v. het evangelieboek. Het duurde trouwens nog enkele jaren nà 1264 vooraleer H. Sacramentsprocessies gehouden werden.

In dezelfde periode ontstond de gewoonte om de hostie ten toon te stellen in een monstrans. Het verlangen om de hostie te zien bespeuren we al in de 12de eeuw. Eudes van Sully, bisschop van Parijs (1196-1208), gelastte zijn priesters om de hostie op te heffen na de consecratiewoorden, opdat ze door iedereen gezien zou kunnen worden” (d.i. de oorsprong van de elevatie in de mis)1. Ook de confrerieën van het H. Sacrament werden talrijker vanaf de tweede helft van de 13de eeuw. De eerste H. Sacramentsprocessie lijkt gehouden te zijn in Keulen (1279) en er volgden er in Worms (1315) en Aken (1319). Pas in 1318 maakte paus Johannes XXII ze verplichtend op straten en openbare pleinen. Na enige aarzeling werden de H. Sacramentsprocessies steeds plechtiger. Ze werden geregeld onderbroken door staties, waarbij er een antifoon gezongen werd (d.i. de eerste aanzet van wat nadien bekend werd als de uitstelling van het Allerheiligste of het Lof). De zegen met het Allerheiligste wordt voor het eerst vermeld in Hildesheim rond 1301, maar was in de 14de eeuw buiten Duitsland nog niet gebruikelijk. Kardinaal Nicolaus van Cusa (1401-1464) vreesde in 1451 dat het te frequente uitstellen van het Allerheiligste de eerbied ervoor zou aantasten. De toekenning van aflaten verhoogde weliswaar de populariteit van deze devotie, maar werkte ook de kritiek in de hand. De cultus van het H. Sacrament nam de kenmerken over van de reliekenverering, vooral in het geval van eucharistische wonderen, en er was zelfs sprake van magische praktijken2. Eucharistische wonderen (vooral bloedende hosties of sporen van bloed op het corporale), die al vanaf het begin van de 13de eeuw op vele plaatsen in Europa voorkwamen, golden als bewijzen van de realis presentia-leer. Geconsacreerde hosties veruitwendigden hun kracht door de gedaante van vlees of de gestalte van een kind aan te nemen, of doordat ze onaantastbaar bleken voor vuur en water of bloedden bij profanatie3. Onder impuls van Cusanus verboden de synode van Keulen (1452) en nog andere synoden zelfs om het H. Sacrament op andere dagen dan Sacramentsdag rond te dragen.

Het uitstellen van het H. Sacrament was traditioneel verbonden met het 40-urengebed (de periode tussen de graflegging en de verrijzenis van Jezus). In deze vorm zou het ontstaan kunnen zijn bij de H. Gertrudis van Helfta (1256-1302), maar een 40-urige gebedsvasten wordt al vermeld door Eusebius van Caeserea eind 2de eeuw4. In de polemiek met de protestantse avondmaalsleer werd dit gebruik in de 16de eeuw uitgebreid. In de vasten van 1527 werd voor het eerst een 40-urige gebedswake gehouden vòòr het tabernakel in de kerk van S. Sepolcro in Milaan. Vanaf 1537 werd de hostie daarbij uitgesteld in een monstrans, eerst in de Dom van Milaan en daarna in de andere stadskerken. Deze devotie werd door de door de H. Antonius Maria Zaccaria (1502-1539) gestichte barnabietenorde verspreid in geheel Italië. Met de HH. Ignatius van Loyola (1491-1556) en Filippus Neri (1515-1595) werd ze tot een vorm van eerherstel voor de godslasteringen door de protestanten, en de H. Carolus Borromeo (1538-1584) voerde haar in te Milaan om de excessen van het carnaval tegen te gaan. Waarschijnlijk moeten we in dit 40-urengebed de oorsprong zien van de andere vormen van aanbidding. Paus Gregorius VIII voerde deze devotie — voortaan definitief losgemaakt van de Goede Week — in 1592 in alle Romeinse kerken en vormde ze om in eeuwige aanbidding (bulle Graves et diuturnae).

De H. Sacramentsbroederschappen, naar het voorbeeld van deze in de kerk S. Maria sopra Minerva in Rome (1530), namen sterk toe na de bul Dominus noster Jesus Christus van paus Paulus III (1539). In de 17deeeuw bloeiden ze sterk5, maar in de 18de eeuw taanden ze en met de Franse Revolutie verdwenen ze, net als de religieuze instituten die in de 17deeeuw waren opgericht voor de aanbidding. Rond 1830 hernamen de broederschappen — één der eerste werd heropgericht door de H. Pastoor van Ars. In 1810 werd ook de nachtelijke aanbidding in Rome ingevoerd en overgenomen in Parijs in 1844, eerst nog door gelovigen thuis, vanaf 1848 in de kerk. In 1852 werd het 40-urengebed uitgebreid met nachtwaken, in 44 heiligdommen, waarvan 25 parochiekerken. Tenslotte ontstond de eeuwigdurende aanbidding, waarin elke parochie of kapel om beurt een biddag houdt, soms ook ’s nachts. Vanaf 1876 werd in Montmartre het H. Sacrament elke vrijdag uitgesteld, vanaf 1881 drie dagen per week en vanaf 1885 wordt de aanbidding er dag en nacht voortgezet. In 1856 richtte de H. Pierre Julien Eymard (1811-1868) de congregatie van de paters van het H. Sacrament op, en in 1858 stichtte hij de dienaressen van het H. Sacrament en het werk van de Prêtres adorateurs, die elke week één uur aanbidding houden. Er werden ook verenigingen opgericht voor eerherstellende aanbidding, de mis tot eerherstel, eerherstellende communie, enz.

Tenslotte kunnen we nog de eucharistische congressen vermelden (vanaf 1873), en de eucharistische kruistocht, om de kinderen aan te zetten tot een vroege, fervente en frequente communie, conform de decreten Sacra Tridentina Synodus (1905) en Quam singulari (1910) van paus Pius X. In België ging het initiatief tot het stichten van een eucharistische kruistocht uit van de abdij van Averbode (1920). Eerst dacht men aan een overkoepelende communiebond, maar onder impuls van de Z. Edward Poppe werden overal kerngroepen gevormd van diep overtuigd christelijk en eucharistisch leven. De zusters van Vorselaar verwerkten de eucharistische methode van de norbertijnerpater Vanmaele en priester Poppe in hun catechetische handboeken. Er werden afdelingen opgericht voor kinderen, scholieren, studenten, normalisten, volwassenen, onderwijzers, arbeiders en zieken. Dankzij de tussenkomst van kardinaal Mercier en de Gentse bisschop Seghers bleef de eucharistische kruistocht zelfstandig t.o.v. het door de jezuïeten gepatroneerde Apostolaat des Gebeds. In feite kwam het erop neer dat Franstalig België aan de jezuïeten overgelaten werd, terwijl de abdij van Averbode met haar uitgaven van de Goede Pers vooral in Vlaanderen actief was.

Vooral in Duitsland ontstond de gewoonte om de mis te celebreren, terwijl in dezelfde ruimte ook het H. Sacrament werd uitgesteld, maar dit werd in 1967 verboden (Instructio de cultu mysterii eucharistici, Rome, 1967; CIC c.941, §2). Hoewel Vaticanum II de deelname aan de eucharistie als bron en hoogtepunt beschouwt van alle liturgie, blijft de uitstelling van het Allerheiligste waardevol in zover ze het bewustzijn verdiept van de nabijheid van Christus in het H. Sacrament, uitnodigt om deel te hebben aan zijn heilswerk en het verlangen wekt tot de H. Communie. Terwijl ook acolieten en gebedsleiders het H. Sacrament mogen uitstellen, blijft de slotzegen met het Allerheiligste voorbehouden aan priesters en diakens (CIC c.941 ss).

K. Priem, pr.

Bronnen:

R. Boudens, De Kerk in Vlaanderen. Momentopnamen, Averbode, 1994, p. 285-286.

E. Dumoutet, Le désir de voir l’hostie et les origines de la dévotion au Saint-Sacrament,Parijs, 1926.

A. Heinze, art. Aussetzung, in: “Lexikon für Theologie und Kirche”, dl.I, Herder, 1993, k.1271-1272.

A. Molien, art. Adoration du Très Saint Sacrement, in: “Catholicisme. Hier — Aujourd’hui — Demain”, dl.I, Parijs, 1948, k.159-163.

K. Gallus Sander, art. Ewige Anbetung, in: “Lexikon für Theologie und Kirche”, dl.V, Herder, 1995, k.1074-1075.

H. W[egman], art. Uitstelling/Lof, in: “Liturgisch Woordenboek”, Roermond, 1965-1968, dl.II, k.2738-2740.

Noten:

1. De diocesane statuten van Eudes de Sully beïnvloedden sterk de statuten die tussen 1238 en 1248 uitgevaardigd zijn in Kamerijk door bisschop Guiard de Laon èn de decreten van het 4de Lateraans concilie (Ch.M.A. Caspers, Synodale statuten en het kerkelijk en godsdienstig leven in de Nederlanden tijdens de Late Middeleeuwen — ‘Trajecta. Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholiek leven in de Nederlanden’, 4 (1995), p.284-285, 288). Over de canon “ita quod possit [ab omnibusvideri, cfr. E. Dumoutet, Le désir de voir l’hostie et les origines de la dévotion au Saint-Sacrament, Parijs, 1926, p.37-53.

2. Zo werd er gezegd dat men niet verouderde tijdens de mis of dat een geldbeugel die in het altaar verstopt was zou aangroeien en gebeurde er magie met geconsacreerde hosties of bezweringen op perkament “sonder priesters weet daer over mis geseyt” (cfr. E. Dumoutet, o.c., p.30-31; R. Witdouck, De boete van de Moense priester du Castel — ‘Biekorf’, 106 (2006), p.168; idem, Laatmiddeleeuwse vroomheid en (West-)Vlaamse biechtpraktijk — ‘De Leiegouw’, 48 (2006), p.105-110).

3. Deze ‘bloedwonderen’ werden verschillend theologisch beoordeeld: de franciscanen aanvaardden dat Christus lichamelijk aanwezig was in de miraculeuze bloedsporen, maar volgens de dominicanen waren deze niet het eigenlijke Lichaam of Bloed van Christus (cfr. L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen, Leuven, 2000, p. 26-28).

4. Volgens Eusebius (Historia ecclesiastica, 5.25) heeft Ireneüs van Lyon in een brief paus Victor I herinnerd aan de tolerante houding van zijn voorgangers, die ondanks hun meningsverschil over de paasdatum de gewoonte hadden ‘de eucharistie te zenden’ naar de kerken die vasthielden aan de joodse paasdatum (14 Nisan). E. Duffy, Heiligen & zondaars. Een geschiedenis van de pausen, Baarn-Tielt, 1998, p.11-12, wijst erop dat stukjes eucharistisch brood die per schip naar Klein-Azië werden gestuurd bij hun aankomst niet langer eetbaar waren.

5. E. Dumoutet, o.c., p.91, noemt de 17de eeuw “le siècle de l’exposition fréquente”.

2. De eucharistische aanbidding vandaag: dogmatische en liturgische beschouwingen,

door P. François, pr., dr.theol.

Samenvatting

Na een periode van afname van de eucharistische devotie buiten de Mis onmiddellijk na het Tweede Vaticaanse Concilie constateren we nu een toename onder de vorm van stille aanbidding niet overal, maar wel in bepaalde dynamische parochies of kerken, bij charismatici (de Gemeenschap Emmanuel e.a.), in Taizé, in de de Wereld Jongerendagen, bij de Europascouts, enz.

Bepaalde historische eucharistische processies zijn opnieuw uitgetrokken: onder het pontificaat van de H. Johannes Paulus II in de straten van Rome (tussen Santa Maria Maggiore en San Giovanni in Laterano i.p.v. binnen het Vaticaan), in Amsterdam in 2004 voor het eerst sinds de alteratie in 1578, in de Sint-Jacobparochie op Drievuldigheidszondag enkele jaren later, en dat zijn maar enkele voorbeelden.

Om de huidige liturgische voorschriften te kennen, evenals een dogmatische achtergrond te geven over de eucharistische aanbidding buiten de Mis, moet er doorverwezen worden naar de Orde van Dienst voor de Communie en de verering van de Eucharistie, Interdiocesane Commissie voor Liturgische Zielzorg (I.C.L.Z.), Licap, Brussel 1979. De latijnse naam van dit document luidt: De Sacra Communione et de Cultu Mysterii Eucharistici extra Missam.

Andere bronnen geven meer achtergrond:

  • de documenten van het Tweede Vaticaanse Concilie, vooral de Constitutie over de Liturgie Sacrosanctum Concilium
  • De Catechismus van de Katholieke Kerk (1992).

Hieruit kunnen we de volgende hoofdlijnen halen:

  • De viering van de H. Eucharistie staat centraal in het leven van de christen.
  • Het is zinvol de eucharistie te bewaren buiten de Mis:
    • voor de communie als viaticum,
    • voor de ziekencommunie en de communie aan andere gelovigen,
    • voor de aanbidding; het Tweede Vaticaanse Concilie onderstreept dat de eucharistische aanwezigheid een unieke aanwezigheid van Christus is, die zijn aanwezigheid in de vergadering van de gelovigen, in het woord van de Schrift dat voorgelezen wordt in de kerk, in de persoon van de voorganger van verre overtreft.
  • De aanwezigheid van Christus, God en mens, is een werkelijke tegenwoordigheid onder de gedaanten van brood en wijn, na de consecratie waarin de transsubstantiatie plaats vindt, tijdens het instellingsverhaal.
  • Elke overdrijving, in welke richting ook, is te betreuren: aanbidding los van de Mis (afwijkende traditionele volksdevoties), Mis los van de aanbidding (modernistische en eenzijdige interpretaties van het Tweede Vaticaanse Concilie).

Uit de voorgenoemde Orde van Dienst kunnen we ook een aantal liturgische beginsels halen:

  • De Orde van Dienst voorziet het uitreiken van de communie (buiten de Mis) met een langere woorddienst. Dit vervangt de Mis niet. Opgelet met misbruiken.
  • Vervolgens is het uitreiken van de communie (buiten de Mis) met een korte woorddienst voorzien. Dit is zinvol voor mensen die zonder schuld de Mis niet kunnen bijwonen en toch de (bv. dagelijkse) eucharistie wensen te ontvangen.
  • Verder wordt de ziekencommunie en het viaticum beschreven. De communie is aangeraden bij de ziekenzalving van mensen die dikwijls de communie ontvangen, of die ernaar verlangen.
  • Tenslotte wordt het uitstellen van de H. Eucharistie beschreven in de Orde van Dienst:
    • in de ciborie of de monstrans
    • er mag geen eucharistie gevierd worden in dezelfde kerk wanneer het Allerheiligste uitgesteld wordt (dit toont de band aan tussen eucharistie en aanbidding)
    • met monstrans: 4 of 6 kaarsen en altijd wierook
    • met ciborie: 2 kaarsen en eventueel wierook
    • de priesters en bedienaren knielen op één knie
    • voor de gelovigen wordt er niets gezegd; men kan aannemen dat de traditionele gewoonte van op twee knieën te knielen voor het uitgestelde Allerheiligste kan bewaard worden, maar dat lijkt ook niet verplicht
    • de uitstelling kan kort of lang zijn
    • ze kan ’s middags en ’s nachts onderbroken worden, indien er niet voldoende gelovigen aanwezig zijn om ononderbroken aanwezig te zijn
    • de onderbreking kan eenvoudig zijn: de bedienaar, na een tijdje aanbidding plaatst het Allerheiligste terug in het tabernakel
    • de bedienaar draagt “boven zijn toog, een albe of superplie met een witte stool” (sic). De gewone bedienaar is de priester of de diaken. Een buitengewone bedienaar kan de zegen niet geven.
    • tijdens de uitstelling
      • lezingen uit de H. Schrift, eventueel homilie
      • gezang als antwoord op het Woord van God
      • stilzwijgen
      • tijdens de langdurige aanbidding, voornaamste getijden
    • voor de zegen op het einde:
      • met koorkap en schoudervelum indien een monstrans gebruikt wordt,
      • enkel met schoudervelum indien de uitstelling in een ciborie gebeurt.
      • de priester doet een kniebuiging en knielt neer
      • een hymne wordt gezongen (Tantum ergo, of iets anders)
      • bewieroking, indien monstrans
      • de priester staat recht en zegt of zingt “Oremus” of “Laat ons bidden” gevolgd door een korte stilte en een gebed (er bestaat meer dan een half dozijn forumulieren voor dit gebed, waarvan één vooral voor de Paastijd)
      • de priester knielt en ontvangt het schoudervelum, maakt een kniebuiging, neemt de ciborie of de monstrans, en maakt daarmee stilzwijgend een kruis over het volk
    • na de zegen plaatst hij het Allerheiligste terug in het tabernakel, maakt een kniebuiging, en keert terug terwijl het volk eventueel een acclamatie zingt
  • De Orde van Dienst beschrijft nog de Sacramentsprocessies, voorzien vooral op Sacramentsdag…
  • … en de eucharistische congressen.

3. De eucharistische aanbidding morgen: de geest van aanbidding doorgeven aan kinderen

door F. Hacour, pr., interdiocesane Johannes XXIII-seminarie van Leuven

Samenvatting

In tegenstelling tot wat de meeste volwassenen denken, is het mogelijk om met kinderen aanbidding te houden. Op de weg van de geloofsgroei is het noodzakelijk dat er een vriendschap met Jezus groeit. Iedereen weet dat het tijd vergt om intiem bevriend te worden met iemand. Kansen tot persoonlijke en zelfs intieme ontmoetingen met Jezus gebeuren tijdens de aanbidding.

In de grafkapel van de zalige priester Edward Poppe wordt er sinds een tijdje met regelmaat een aanbiddingsmoment voor kinderen georganiseerd. De aanbidding is deel van een langer samenzijn, maar is er de wel de kern van. Eerst oefenen de kinderen enkele liederen. Hierna volgt een inleidende catechese bij het Mariabeeld waar een tientje gebeden wordt. Van bij Maria gaan de kinderen, ieder met een kaarsje, naar Jezus in het tabernakel. Zij bidden en zingen tijdens deze korte tocht. Aan het tabernakel wordt geknield terwijl de priester het Allerheiligste Sacrament in de monstrans plaatst en bewierookt. In processie gaat het dan naar de aanbiddingskapel. Hier volgt een aanbiddingsmoment waarbij de kinderen op kussens zitten en één keer uitgenodigd worden om op de knieën te buigen voor Jezus die zich zo klein gemaakt heeft in de heilige Hostie. Ook de kinderen maken zich als teken van dankbaarheid voor Jezus klein… De kinderen worden vervolgens uitgenodigd tot het uitspreken van hun intenties — luidop of stil in hun hart. Er volgen dankgebeden en ook een vraag naar ontferming klinkt. Kleine stiltes worden opgevolgd met repetitieve liedjes die de kinderen gemakkelijk kunnen onthouden en meezingen. Het Onze Vader bidden de kinderen rechtstaand rond het altaar. Indrukwekkend is de zegen die de priester maakt met het Allerheiligste. Elk kind wordt hierbij afzonderlijk gezegend. De processie keert weer naar de kapel en het tabernakel waar geëindigd wordt met een jubellied.

Foto’s dertiende ledendag (2014)

Intredeprocessie naar het hoogkoor van de Sint-Jacobskerk van Antwerpen
Verering van het altaar ad orientem
Hoofdcelebrant is kanunnik Joris Polfliet, secretaris generaal van de ICLZ (Interdiocesane Commissie voor Liturgische Zielzorg)
De dag wordt georganiseerd met de medewerking van de afdeling Antwerpen van het Verbond Pro Petri Sede, die zorgen voor de pauselijke vlag, links in beeld
Diaken Vladimir Palte zingt het evangelie. Tijdens de liturgie van het Woord richten de bedienaars zich naar het volk
De liturgie van de eucharistie wordt gevierd ad orientem
Na het Sanctus, bestijgen de concelebranten de treden van het altaar
Tijdens het instellingsverhaal knielen de bedienaars: ceremoniemeester, thuriferair en diaken
Het ontmoetingscentrum gelegen naast de kerk biedt ruimte voor een maaltijd
In hetzelfde ontmoetingscentrum vinden de conferenties en de zangrepetities plaats
Sprekers van de dag, v.l.n.r.: E.H. Filip Hacour, uit het Inderdiocesaan Seminarie Johannes XXIII van Leuven, E.H. Pierre François, voorzitter van de VWHLL, en E.H. Kurt Priem, uit het Grootseminarie van Brugge
E.H. Kurt Priem sprak over de Eucharistische aanbidding gisteren als historicus
E.H. Pierre François gaf voorlichting over de liturgische normen betreffende de Eucharistische aanbiding vandaag
E.H. Filip Hacour, legde uit hoe hij kleinere kinderen leert te aanbidden, en dat komt neer op een voorbereiding voor de Eucharistische aanbidding morgen
De heer Jean-Jacques Declercq, lid van de VWHLL, treedt op als lector tijdens de vespers
De vespers worden afgesloten met een eucharistische aanbidding
De zegen wordt gegeven met het Allerheiligste

Programma dertiende ledendag (2014)

Datum: zaterdag 11 oktober 2014

Plaats: Collegiale kerk Sint-Jacob-de-Meerdere, Lange Nieuwstraat 73, 2000 Antwerpen

11.00 uur Plechtige Latijnse Mis volgens het missaal van Paulus VI, m.m.v. Chorale Sancti Jacobi o.l.v. Dirk Baeten & Peter Strauven, organist. Kanunnik Joris Polfliet, Secretaris Generaal van de Interdiocesane Commissie voor Liturgische Zielzorg (I.C.L.Z.), is celebrant en houdt de homilie.
12.15 uur Receptie
12.30 uur Broodmaaltijd (inschrijving nodig)
14.30 uur Studienamiddag: De eucharistiche aanbidding gisteren, vandaag en morgen.

  • Gisteren: historisch overzicht, door K. Priem pr., grootseminarie van Brugge
  • Vandaag: dogmatische en liturgische beschouwingen,door P. François, pr., dr.theol.
  • Morgen: de geest van aanbidding doorgeven aan kinderen, door F. Hacour, pr., interdiocesane Johannes XXIII-seminarie van Leuven
16.00 uur Pauze
16.30 uur Latijnse vespers & Lof

Foto’s 12e ledendag (2013)

De Sint-Jacobskerk in de Lange Nieuwstraat is een van de grote kerken van Antwerpen en ligt in het historisch centrum
Kardinaal Willem Eijk is aartsbisschop van Utrecht in Nederland
In de pontificale Mis celebreert de bisschop met mijter en staf
De Mis werd gecelebreerd in het hoogkoor
Van links naar rechts: pastoor Bruno Aerts, koster op rust Bert Van Leemput, kardinaal Willem Eijk, diaken Vladimir Palte en priester Pierre François
Het eucharistisch gebed gebeurt aan het altaar ad orientem
Vrijwilligers van de parochie Sint-Jacob zorgen voor de catering
Zangrepetitie voor de vespers

Lezing twaalfde ledendag (2013)

Volledige tekst van de lezing “Wat stond Benedictus XVI voor ogen met het Jaar van het Geloof?” van kardinaal Willem Eijk, naar aanleiding van de twaalfde ledendag van de Vlaamse Werkgroep voor Hedendaagse Latijnse Liturgie (VWHLL), op 28 september 2013, in de Sint-Jacobskerk van Antwerpen.

Het onderwerp van deze lezing betreft in hoofdzaak het Jaar van het Geloof, dat is geopend door paus Benedictus XVI op 12 oktober 2012 en zal worden afgesloten door paus Franciscus op het Hoogfeest van Christus Koning van het Heelal op 24 november 2013. In zijn motu proprio Porta Fidei (PF1 noemt paus Benedictus XVI enkele directe aanleidingen voor het uitroepen van dit bijzondere jaar: het vijftigjarig jubileum van de opening van het Tweede Vaticaans Concilie op 12 oktober 2012 en het twintigjarig jubileum van de publicatie van de Catechismus van de Katholieke Kerk. Dit zijn zonder meer twee gedenkwaardige mijlpalen. In deze lezing wil ik echter vooral de aanleiding in bredere zin aan de orde stellen voor de keuze van het thema van het geloof voor dit jaar. Deze meer fundamentele aanleiding is gelegen in de algemene Europese ontwikkelingen en in het bijzonder die in Nederland in de jaren na de Tweede Wereldoorlog.

Het uiteenlopen van de weg van de Kerk en die van de Westerse cultuur

Hoewel de jaren van het Concilie werden getekend door grootse verwachtingen met betrekking tot de vernieuwing die er de vrucht van zou zijn, gaven de jaren die direct erop volgden, het beeld van een Kerk in ernstige crisis. Velen waren teleurgesteld, omdat zij van het Concilie verkeerde verwachtingen hadden gekoesterd. Een fenomeen in de naoorlogse jaren met grote gevolgen betrof het feit dat de weg van de Kerk en die van de cultuur in het algemeen — aanvankelijk vooral in West-Europa — zeer snel en radicaal uiteen gingen lopen.

De oorzaak was dat parallel aan de snelle toename van de welvaart een seculiere en individualistische cultuur ontstond. Het gaat hierbij om een seculiere cultuur zonder enige verwijzing naar transcendentie, die het dagelijks leven doordringt en waarin men volgens Benedictus XVI waarneemt

“een mentaliteit waarin God feitelijk afwezig is, geheel of gedeeltelijk, in het bestaan en in het menselijk bewustzijn.” 2

Deze cultuur houdt niet stil bij de deur van de Kerk, maar dringt diep in haar door, ondermijnt zo het christelijk geloof van binnenuit en heeft een aanzienlijke invloed op het gedrag van de gelovigen:

“Zij leven in de wereld en zijn dikwijls getekend, zo niet geconditioneerd, door de beeldcultuur die tegenstrijdige modellen en tendensen oplegt, in de praktische ontkenning van God: er is geen behoefte meer aan God, om aan Hem te denken en naar Hem terug te keren. Bovendien bevordert de dominante hedonistische en consumptieve cultuur zowel bij gelovigen als bij pastores een neiging tot oppervlakkigheid en egocentrisme die schade toebrengt aan het kerkelijk leven.” 3

Men kan vele oorzakelijke factoren aanwijzen voor het ontstaan van deze seculiere cultuur, maar een van de belangrijkste is de opkomst van het expressief individualisme en de cultuur van de authenticiteit 4 vanaf het begin van de jaren zestig vooral onder jongeren. Wat in de romantiek van de 19de eeuw was voorbehouden aan een enkeling met voldoende financiële middelen en ruime toegang tot de literatuur van dat moment werd een massafenomeen als gevolg van de snelle toename van de welvaart en de opkomst van wat in het Engels de ‘information society’ wordt genoemd. Het expressief individualisme houdt in dat het individu zichzelf in het centrum van alles plaatst en de omgeving ziet als een podium waarop het de eigen — daadwerkelijke of veronderstelde — authenticiteit ten toon spreidt. De anderen worden beschouwd als toeschouwers en de samenleving functioneert vooral als een belangengemeenschap, noodzakelijk omdat bepaalde belangen alleen zijn te realiseren samen met anderen. Elk individu moet zich van andere onderscheiden door zijn uiterlijk, zijn overtuigingen en eigen morele waarden. Het individu voelt zich verplicht om authentiek te zijn, in die zin dat het een eigen levensproject moet ontwerpen, inclusief een eigen ideologie of religie, een eigen mensvisie en de keuze van eigen waarden en normen. Overigens, dat mensen zich daarbij, terwijl zij denken origineel te zijn, feitelijk laten leiden door de massamedia, de reclamewereld en de commercie, ontgaat de meesten. Wat telt is dat de persoon zich een autonoom en authentiek individu voelt. Omdat elk individu het recht heeft en zelfs de plicht om een eigen visie en eigen waarden te ontwerpen, ziet men het bekritiseren ervan als ongepast.

“De niet getolereerde zonde is de intolerantie,”

Zo observeert Taylor. 5 Binnen dit kader heeft het individu door zichzelf als referentiepunt te nemen geen behoefte meer aan een transcendent wezen, een wezen dat het overstijgt, God of een gemeenschap, zoals de Kerk en ook de samenleving.

Tevens is er niet veel ruimte voor gemeenschappelijk gedeelde overtuigingen. De postmoderne cultuur laat daarom de vraag onbeantwoord wat waar is. Het gevolg hiervan is onverschilligheid op religieus, ideologisch of politiek vlak. Het expressief individualisme en de cultuur van de authenticiteit zijn het belangrijkste fundament voor wat Taylor noemt het “morbide relativisme” 6 en het “ongebreideld pluralisme” 7 van de huidige Westerse cultuur.

Het is geen kleinigheid om in zo’n cultuur het christelijk geloof door te geven. Zonder overdrijving durf ik te stellen dat men deze cultuur in extreme mate aantreft in ons land, Nederland, na het voormalige Oost-Duitsland het meest geseculariseerde land in Europa. Tussen 1966 en 2006 zakte het percentage katholieken in Nederland van 35 tot 16% en dat van de protestanten van 25 tot 14%. 8 En de ontwikkelingen blijven daarbij niet staan: statistici verwachten dat in 2020 slechts 10% percent van bevolking nog katholiek is en 4% protestant. Bijgevolg zal de Islam dan de tweede godsdienst in Nederland zijn met 8%. 72% zal geen kerkelijke denominatie meer hebben. 9 Dit wordt weerspiegeld in een immense krimp van de Katholieke Kerk. In het aartsbisdom Utrecht zijn tussen 2008 en 2011 de 326 parochies met elkaar gefuseerd tot 49 grote parochies. Nu zien verscheidene grote parochies die het resultaat zijn van de fusie, zich genoodzaakt om kerken te sluiten. De parochie te Apeldoorn heeft inmiddels 5 van de 6 kerken gesloten. De parochie te Huissen heeft besloten 6 van de 7 kerken sluiten, die van Doesburg 5 van de 7, die te Doetinchem 4 van de 8 etc. wegens een gebrek aan actieve gelovigen en aan financiële middelen. De Kerk in Nederland is afhankelijk van vrijwillige bijdragen van gelovigen, die hard dalen. In Nederland worden elke week 2 kerken gesloten. 60% ervan is protestant, 40% katholiek. Ik durf niet te voorspellen hoeveel kerken er nog over zijn in 2028, het jaar waarin ik de leeftijd van 75 jaar zal hebben bereikt en mijn ontslag aan de Heilige Vader zal moeten aanbieden.

Velen verwonderen zich erover dat de Katholieke Kerk in Nederland, die een halve eeuw geleden nog zo krachtig leek en waaruit nog in 1960 11% van alle missionarissen over de hele wereld afkomstig was, in luttele jaren in zo’n zware crisis terecht kwam. Bij nader inzien is er echter minder reden om zich te verbazen. Dat blijkt uit een boekje dat in 1947 in gepubliceerd onder de veelzeggende titel Onrust in de zielzorg10 Dit boekje toont duidelijk dat de ‘tsunami’ aan revolutionaire ontwikkelingen in de Nederlandse Kerk in de jaren zestig van de vorige eeuw al waarneembaar was in de 2de helft van de jaren veertig. 11

In genoemd boek schrijft een van de auteurs:

“Volgens de laatste gegevens noemt zich 38½ % van Nederland katholiek. Velen hunner staan echter weliswaar binnen het uiterlijk georganiseerde verband van de Kerk, maar de werkelijkheid van deze deelname raakt het wezen van hun leven niet meer. Zij vormen het machtige leger dat de enorme geloofsafval van de nabije toekomst, een traag onopvallend kiemproces, voorbereidt.” 12

Men voorzag al in de jaren veertig dat de kerken zouden leeglopen. De meeste Nederlandse katholieken gingen op zondag nog wel naar de kerk, maar hun praxis was “niet godsdienstig meer, maar profaan, niet dogmatisch, maar ethisch-moralistisch.” 13 Zij namen deel aan de gemeenschap van de Kerk in sociale zin, maar minder op basis van het geloof als zodanig. Het is wellicht een verrassing dat er een bijzondere getuige is van dit fenomeen, niemand minder dan Karol Wojtyła, later paus Johannes Paulus II. Deze schreef in een reisverslag van een bezoek aan Nederland in 1947 dat hij de organisatie van de Nederlandse Kerk en haar activiteiten bewonderde. Hij signaleerde echter tegelijkertijd een gebrek aan spiritualiteit en een eenzijdige nadruk op het actieve handelen. Hij nam waar dat de Katholieke Kerk in Nederland zich “koppig” afzette tegen het protestantisme, zich manifesteerde als een “tamelijk koude en harde eenheid,” waarin het voldoen aan religieuze verlangens en emotionele behoeften niet telden. “Het enige dat telt, is de ervaring van de eenheid.” 14 Het is opvallend dat Benedictus XVI iets vergelijkbaars waarneemt tijdens zijn bezoek aan zijn vaderland 64 jaar later in 2011:

“In Duitsland is de Kerk optimaal georganiseerd. Maar vindt men achter de structuren de bijbehorende spirituele kracht, de kracht van het geloof in de levende God? In alle oprechtheid moeten we echter zeggen dat er een overmaat aan structuren is met betrekking tot de Geest. Ik voeg toe: de echte crisis van den Kerk in de Westerse wereld is een geloofscrisis. Als wij niet tot een echter vernieuwing in het geloof zullen komen, zal de structurele hervorming zonder effect blijven.” 15

In de jaren veertig van de vorige eeuw had de meerderheid van de Nederlandse katholieken, ondanks de imponerende buitenkant van de Kerk, geen geloof meer met betekenis voor het leven van alle dag, hetgeen overigens het begin is van de secularisatie: wie het belang van het geloof voor het alledaagse leven niet meer ziet, loopt een groot risico het geloof als zodanig te verliezen. Er bleef daardoor voor velen slechts een sociale band met de Kerk. Vanuit dit perspectief is het niet zo verwonderlijk dat het uiterlijk gebouw van de Nederlandse Kerk in luttele jaren in elkaar stortte na de opkomst van het expressief individualisme in de jaren zestig, waardoor de sociale banden en de deelname aan welke gemeenschap ook in het algemeen sterk verzwakt raakten.

Het openzetten van de Poort van het Geloof

De geschetste crisis in de Kerk manifesteerde zich het eerst in Nederland aan het begin van de jaren zestig, maar later ook elders in West-Europa, bijvoorbeeld in Vlaanderen vanaf de jaren tachtig en in Italië vanaf de jaren negentig. Heden manifesteert deze crisis zich op elk continent. Het spreekt daarom vanzelf dat Katholieken zich dikwijls met zorg afvragen hoe de Kerk van de toekomst eruit zal zien. In Nederland ziet met al — vanaf een niet meer zo grote afstand, laten we zeggen aan de horizon — hoe de Kerk van de toekomst zich aftekent. Er zullen weinig parochiekerken overblijven die niet dicht bij elkaar liggen. Wij verwachten echter dat deze kerken centra zullen zijn van vitale christelijke gemeenschappen. De Katholieken die overblijven, nemen namelijk het geloof steeds meer serieus, hebben een innerlijk gebedsleven en hebben een steeds positievere houding tegenover de Kerk. We moeten niet alleen kijken naar de kwantiteit, maar ook naar de kwaliteit van de gelovigen. Elk jaar worden er in het aartsbisdom Utrecht een kleine 200 personen katholiek. Enkelen van hen waren protestant, het grootste deel heeft geen godsdienstige opvoeding gehad. Jaarlijks vieren we in het aartsbisdom een dag voor de nieuwe katholieken met mooie en diepe persoonlijke getuigenissen. Veel van deze mensen hebben een levende band met Christus. Zij zien de Eucharistie als het centrum van hun leven, biechten en zijn actief in hun parochies. Pogingen om de Heilige Geest uit te blussen waren er in Nederland genoeg, maar zonder resultaat: Hij blijft Zijn vuur doorgeven en waait waarheen Hij wil (vgl. Joh. 3,8).

Het spreekt voor zich dat het initiatief van Benedictus XVI om het Jaar van het Geloof uit te roepen bijzonder welkom is, zeker in geseculariseerd West-Europa. De titel van het motu proprio heeft de missionaire strekking ervan aan: namelijk om de deur van het geloof voor allen open te zetten. Deze uitdrukking is ontleend aan de Handelingen van de Apostelen, waarin wordt beschreven dat Paulus en Barnabas na hun terugkeer van hun eerste missiereis verslag uitbrengen van alles wat God dor middel van hen heeft verricht en

“voor de heidenen de deur naar het geloof had geopend” (Hand. 14, 27).

Sinds de aanvang van zijn ambt als paus heeft Benedictus XVI er steeds op aangedrongen

“de weg van het geloof opnieuw te ontdekken om steeds duidelijker de vreugde en het hernieuwd enthousiasme van de ontmoeting met Christus te belichten” (PF nr. 2).

In de laatste decennia hielden de christenen zich vooral bezig met de sociale, culturele en politieke gevolgen van hun inzet, terwijl zij leken te veronderstellen dat het geloof, de basis van dit alles, evident is (PF n. 2). Dit is echter niet evident, maar — erger nog — zelfs geloochend. Met de sociale leer van de Kerk kan men wellicht nog consensus bereiken en lastige discussie vermijden, maar wanneer men spreekt over de verticale dimensie van het geloof, dan houden velen meteen op met luisteren. Echter, zegt Benedictus XVI:

“Wij kunnen niet accepteren dat het zout zijn kracht verliest en het licht verborgen wordt gehouden (vgl. Mat. 5,13-16). Ook de mens van vandaag kan er opnieuw behoefte aan voelen, zoals de Samaritaanse, naar de put te gaan om naar Jezus te luisteren. Hij nodigt ertoe uit om in Hem te geloven en uit zijn bron van levend water te putten (vgl. Joh. 4,14)” (PF nr. 3).

Om de deur van het geloof te openen — of ook te heropenen voor christenen wier geloof verflauwd is — wijst Benedictus XVI vijf wegen:

    1. Een “authentieke en hernieuwde bekering tot de Heer” en de vernieuwing van de Kerk en de gelovigen zelf, opdat hun getuigenis van het geloof vruchtbaar mag worden (PF n. 6).
    2. De evangelisatie op basis van een geloof dat is gebaseerd op een persoonlijke relatie met Christus, die onze harten vervult met zijn liefde, waarmee Hij ons aanspoort om het Evangelie uit te dragen (PF n. 7).
    3. Een grondige en diepgaande kennis van de inhoud van het geloof (PF n. 8-12).

“In de tussentijd wensen wij dat het getuigenis van leven van de gelovigen groeit in geloofwaardigheid. Opnieuw de inhoud ontdekken van het geloof dat wordt beleden, gevierd, beleefd en gebeden, en nadenken over de geloofsact zelf, dat is een taak die iedere gelovige zich eigen moet maken, vooral in dit Jaar.” (PF n. 9).

Het belijden van het geloof is nooit een louter persoonlijke kwestie, maar altijd ook een publieke. Het geloof is geen privézaak. De kennis van het geloof moet open met anderen kunnen worden gedeeld:

“Belijden met de mond geeft op zijn beurt aan dat het geloof een openbaar getuigenis en engagement inhoudt. De christen mag nooit denken dat geloven een privéaangelegenheid is… Juist omdat het geloof een act van vrijheid is, vereist het ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid voor wat men gelooft. Met Pinksteren toont de Kerk in alle duidelijkheid deze openbare dimensie van het geloof en het onbevreesd verkondigen van het eigen geloof aan ieder. Het is de gave van de heilige Geest die tot zending in staat stelt en ons getuigenis versterkt door het vrijmoedig en moedig te maken” (PF n. 10).

Bovendien helpt een gedegen kennis van het christelijk geloof om het veronderstelde conflict tussen geloof en wetenschap te overwinnen (vgl. PF n. 12).

    1. Kennis van de geschiedenis van het geloof (PF nr. 13).

Het doel ervan is niet alleen Jezus Christus, “de aanvoerder en voltooier van ons geloof” (Hebr. 12, 1) te kennen, maar ook de andere grote voorbeelden in het geloof: Maria, de apostelen, de martelaren en al de andere heiligen.

  1. Het getuigenis van de liefde (PF nr. 14).

“Het geloof zonder de liefde draagt geen vrucht en de liefde zonder het geloof zou een gevoel zijn dat voortdurend ten prooi is aan de twijfel… Dankzij het geloof kunnen wij in hen die om onze liefde vragen, het gelaat van de verrezen Heer herkennen. “Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan” (Mat. 25,4)” (PFnr. 14).

Paus Benedictus en nu paus Franciscus zijn wegwijzers bij het openzetten van de deur van het geloof. Het is echter duidelijk dat dit niet alleen voor de paus een opdracht is, maar voor de hele Wereldkerk, inclusief alle lokale kerken, dat wil zeggen de bisdommen en ieder die daartoe behoort, gewijd of niet gewijd. De geloofsoverdracht die het eerst in het leven plaats vindt, is een verantwoordelijkheid van de ouders die besluiten hun kinderen te laten dopen een christelijke opvoeding te geven.

Lumen Fidei: de bekroning van het Jaar van het Geloof

Bijna was de aandacht voor het Jaar van Geloof verflauwd, doordat de paus die het had uitgeroepen, op 28 februari 2013 tot ieders grote verrassing terugtrad. Meer verrassingen zouden volgen. In het conclaaf in maart van dat jaar, dat volgens menig journalist weleens lang zou kunnen gaan duren, werd tot wederom ieders verrassing in slechts vijf stemrondes de kardinaal-aartsbisschop van Buenos Aires, Bergoglio, tot paus verkozen. Dit hadden journalisten niet voorzien. Blijkbaar hadden zij toch niet zo de verlichting van de Heilige Geest, als zij wellicht graag hadden gezien. Bergoglio zelf was in eigen persoon een verrassing in menig opzicht: hij was geen Europeaan, de eerste jezuïet die ooit paus werd, en gaf zich zelf de naam van de stichter van een andere orde dan de zijne, namelijk Franciscus. Beide pausen zorgden er echter voor dat de aandacht voor het Jaar van het Geloof weer helemaal terugkeerde doordat hun gezamenlijke encycliek Lumen Fidei.16 Deze is weliswaar ondertekend door paus Franciscus, maar paus Benedictus, die er al aan begonnen was, heeft er een groot deel van geschreven. Paus Franciscus grapte dat het een quatre-main-encycliek was, dus geschreven door vier handen, waarmee hij een vergelijking trok met een pianostuk à quatre mains dat door twee personen, dus met vier handen, aan één en dezelfde piano wordt gespeeld. Een journalist vond de vergelijking misplaatst, omdat je toch met één hand schrijft. Ik denk echter dat de paus met zijn vergelijking wel degelijk doel trof: de meesten van ons schijven immers tegenwoordig met twee handen, doordat we onze teksten meestal produceren aan het toetsenbord van onze computer.

Lumen Fidei (LF) mag gerust worden gekwalificeerd als de bekroning van het Jaar van het Geloof. In deze encycliek geven beide pausen inspirerende adviezen om de nieuwe evangelisatie ter hand te nemen en die adviezen baseren zij op het wezen van het geloof:

“Daar het geloof luisteren en zien is, wordt het ook doorgegeven als woord en als licht” (LF nr. 37).

Eerder in de encycliek (nrs. 29-31) wordt toegelicht waarom het geloof als horen en zien kan worden gekwalificeerd. Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen:

“Zo ontstaat dan het geloof door de prediking” (Rom. 10, 17).

We komen immers tot het geloof als we Gods Woord horen en het in gehoorzaamheid aannemen. Dit gebeurt in gehoorzaamheid (vgl. Rom. 1, 5; 16, 19), omdat we het niet noodzakelijkwijs geloven: we zijn vrij om het Woord van God te aanvaarden of te verwerpen.

In het Evangelie van Johannes wordt tevens de relatie tussen geloven en zien benadrukt. In aan aantal gevallen komen de joden tot geloof doordat zij de tekenen zien die Jezus verricht, zoals de vele wonderbaarlijke genezingen en de opwekking van Lazarus (Joh. 11, 1–44).

“Wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gezonden heeft,”

zegt Jezus (Joh. 12,45). Wie Jezus ziet, gaat geloven in de Vader. De leerlingen komen na de verrijzenis van Jezus tot geloof doordat ze de Verrezen Heer horen en zien.

Een synthese tussen horen en zien in relatie tot het geloof komt tot stand in de Persoon van Christus. Hij is, zoals Johannes het uitdrukt het Woord van God dat voor ons vlees, dat wil zeggen mens is geworden (Joh. 1,14). Hij is Gods eigen Woord in Persoon en doordat hij mens wordt, is het Woord van God niet alleen hoorbaar, maar ook zichtbaar:

Als je eenmaal dat Woord in geloof hebt aanvaard, dan wil je er ook over praten en het tot uiting brengen, zoals Paulus zegt:

“Maar wij bezitten die geest van geloof waarvan de Schrift zegt: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken. Ook wij geloven en daarom spreken wij” (2 Kor. 4,13).

Bijgevolg kunnen anderen het Woord van God horen.

Het geloof werkt daarnaast als een licht in het innerlijk van onze ziel. Als dit licht van het geloof in ons brandt wordt het ook zichtbaar voor anderen en dat is een bijzonder krachtige vorm van geloofsgetuigenis. Paulus zegt:

“Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem” (2 Kor. 3, 18).

Omgevormd naar het beeld van Christus, het volmaakte beeld van God, in Godsvertrouwen en liefde weerspiegelen we iets van dat Licht van Christus. Daardoor wordt dit Licht ook concreet zichtbaar voor anderen.

“Het licht van Christus straalt,” aldus Lumen Fidei (nr. 37), “als in een spiegel op het gelaat van de christenen en verspreidt zich zo, zo komt het tot ons, opdat ook wij deel kunnen nemen aan dit zien en bij anderen zijn licht weerspiegelen, zoals in de paasliturgie het licht van de kaarsen de andere kaarsen aansteekt.”

Tevens maakt Lumen Fidei duidelijk waarom het geloof nooit alleen een kwestie kan zijn van het autonome ‘ik’, dat zelf een eigen levensvisie ontwerpt. Het laatste is het ideaal van de cultuur van het expressief individualisme en de authenticiteit, zoals we boven zagen. Het christelijk geloof vindt zijn oorsprong in Christus, die Gods Woord spreekt en Zijn licht doorgeeft. Deze ontmoeting vindt plaats in de geschiedenis, tweeduizend jaar geleden. Het gelaat van Christus komt tot ons via een ononderbroken reeks van getuigenissen (LF nr. 38). Zal het geïsoleerde individuele ‘ik’ dat in zichzelf de zekerheid van zijn kennis zoekt, ooit tot de kennis kunnen komen wat gebeurd is op een afstand van tweeduizend jaar? Trouwens het geïsoleerde autonome ‘ik’ bestaat niet. We leven in alle opzichten in relatie met andere mensen. We ontvangen het leven en de opvoeding van onze ouders. Zij leerden ons de taal spreken waarmee we denken en kennen. Ook onze zelfkennis komt tot stand door onze relaties met medemensen: we leren onszelf kennen door ons te vergelijken met medemensen en door de feedback die wij van hen ontvangen. Voor onze kennis putten we uit het geheugen van de mensheid. En ons begrip van de werkelijkheid wordt alleen volledig door het geloof in Christus. Voor ons geloof zijn we aangewezen op het ‘geheugen’ van de Kerk.

“De Kerk is een moeder die ons leert de taal van het geloof te spreken” (LFnr. 38).

De evangelist Johannes legt ook een relatie tussen het geloof en het geheugen van de Kerk. Jezus belooft aan Zijn apostelen tijdens zijn afscheidsrede na het Laatste Avondmaal de gave van de Heilige Geest, de Paracleet of ‘Helper’, Die

“u alles in herinnering zal brengen wat Ik u gezegd heb” (Joh. 14,26).

Zo concludeert Lumen Fidei:

“De Liefde die de Geest is en die in de Kerk woont, houdt alle tijden met elkaar verbonden en maakt ons tijdgenoten van Jezus door zo de leidsman van onze gang in het geloof te worden” (nr. 38).

Het is daarom onmogelijk om in je eentje te geloven op eigen kracht. Het geloof is geen individuele keuze alleen in het innerlijk van de gelovige, geen relatie tussen het ‘ik’ van de gelovige en het goddelijke ‘U’:

“Het [geloof] stelt zich van nature open voor het ‘wij’, het komt altijd tot stand binnen de gemeenschap van de Kerk” (LF nr. 39).

Het geloof wordt bovendien overgedragen door het doopsel en versterkt door de sacramenten, vooral dat van de Eucharistie, die door de gemeenschap van de Kerk worden gevierd en in de Kerk worden toegediend (LF nrs. 40-45).

Optimisme voor de toekomst

Hoewel het expressief individualisme een serieus obstakel is voor de verkondiging van het geloof, moeten we het niet alleen maar als een negatieve zaak beschouwen. Deze tendens in de huidige cultuur biedt ook bijzondere mogelijkheden. Vooral het jonge individu dat in zichzelf een sterke drang waarneemt om zich van anderen te onderscheiden, wil als het eenmaal een keuze voor een godsdienst maakt, iets wat helder en onderscheiden is. Welke parochies in zwaar geseculariseerde landen waar de Kerk op haar retour is, hebben nog een zekere vitaliteit en weten nog jongeren en gezinnen aan te trekken? Dat zijn de parochies die zich onderscheiden door een goede viering van de liturgie overeenkomstig de desbetreffende normen van de Kerk en een heldere verkondiging van het katholieke geloof. Deze parochies bieden aan de individualist een keuze aan iets dat helder en onderscheiden is. Het is de algemene ervaring dat parochies waarin populaire en zogeheten progressieve ideeën en gebruiken uit de tijd van na het Concilie zijn gebleven, leeglopen en sterven. In de laatste halve eeuw probeerde men nog een zo groot mogelijk aantal personen aan te trekken door middel van een vage verkondiging van het geloof met weglating van die elementen die omstreden waren. Het gebeurde vaak dat men de geloofsverkondiging reduceerde tot een uiteenzetting over waarden vanwege een zekere verlegenheid om de echte inhoud van het geloof ter sprake te brengen. We zien een analoge ontwikkeling in de protestantse wereld: de vrijzinnige kerken zijn leeg, terwijl de orthodox-protestantse naar verhouding bloeien.

Dit empirisch gegeven ondersteunt het doel van het Jaar van het Geloof, dat ook de rode draad vormt in het motu proprio Porta Fidei, namelijk dat de Kerk voor de hedendaagse mens de poort opent tot een levend geloof in de vorm van een persoonlijke relatie met God door Christus, waarvoor hij een bewuste keuze maakt. Zo schrijft Benedictus XVI:

“Ik zou hier een weg willen schetsen die kan helpen om niet alleen de inhoud van het geloof dieper te begrijpen, maar tegelijkertijd ook hiermee de act waarmee wij besluiten ons geheel in volledige vrijheid aan God toe te vertrouwen. Er bestaat immers een diepe eenheid tussen de geloofsact en de inhoud waarmee wij instemmen” (PF n. 10).

Door dit te realiseren zal de Kerk in de nabije toekomst misschien minder leden hebben, maar dan wel overtuigde leden en zal zij daardoor op lange termijn weer het zuurdeeg kunnen zijn voor de groei van het Rijk Gods (vgl. Mt 13, 33).

1. Paus Benedictus XVI, “Apostolische brief in de vorm van een motu proprio Porta fidei”,Kerkelijke Documentatie (2011), pp. 257-266.

2. Benedetto XVI, “Discorso ai Partecipanti all’assemblea Plenaria del Pontificio Consiglio della Cultura (8 marzo 2008), AAS 100 (2008), n. 4, pp. 245-248, citaat op p. 245.

3. Ibid., p. 246.

4. Ch. Taylor, Varieties of Religion Today: William James Revisited, Cambridge/London: Harvard University Press, 2002, pp. 79-107.

5. Ibid., p. 89.

6. Ibid., p. 89.

7. Ibid., p. 101.

8. T. Bernts, G. Dekker, J. de Hart, God in Nederland 1996-2006, Kampen: Ten Have, 2007, p. 14.

9. J. Becker, J. de Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met de kerken en de christelijke traditie, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2006, p. 53.

10. H. Boelaars, G. de Gier, J. van der Hoeven, A. Lutterman, C. Moonen, A.C. Ramselaar, J.N. van Rosmalen, G. Smit, F. Thijsen, J.J.M. van der Ven, J. Vermeulen,Onrust in de zielzorg, Utrecht/Brussel: Het Spectrum, 1949.

11. Cf. W.J. Eijk, “Tra vocazione spirituale e ruolo sociale”, L’Osservatore Romano 150 (2010), nr. 59, 12 maart, p. 5; Idem, “Esperienze di “discontinuità” ”, Sacrum Ministerium 16 (2010), n. 1-2, pp. 114-118.

12. J.N. van Rosmalen, “Verveemding van de Kerk”, in: H. Boelaars, et al., Onrust in de zielzorg, op. cit., p. 21.

13. Ibid., p. 22.

14. Karol Wojtyla, “Koppig katholicisme”, Kerkelijke Documentatie 30 (2002), pp. 277-285, citaat op p. 283; deze tekst is bij toeval ontdekt in het archief van een Poolse journalist en vriend van Karol Wojtyla in 1999 en vertaald door D. Wienen; vgl. D. Wienen, “Jonge Wojtyla prijst ‘koppige’ Nederlandse katholieken”, Kerkelijke Documentatie 30 (2002), pp. 381-382.

15. Benedetto XVI, “Ansprache während der Begegnung mit dem Rat des Zentralkomitees der Deutschen Katholiken,” zie: http://www.vatican.va/holy_father/benedict_xvi/speeches/2011/september/documents/hf_ben-xvi_spe_20110924_zdk-freiburg_ge.html.

16. Paus Franciscus, “Encycliek Lumen Fidei (29 juni 2013)”, Kerkelijke Documentatie(2013), nr. 3, pp. 3-63.

Homilie van kardinaal Eijk voor de twaalfde ledendag

Homilie gehouden door Willem Jacobus Kardinaal Eijk, te Antwerpen, in de Sint-Jacobskerk, naar aanleiding van de 12e ledendag van de VWHLL. Het misformulier was dat van de gedachtenis van de H. Wenceslaus, en de lezingen die van de zaterdag van de 25e Week door het Jaar.

Wenceslaus, een hertog van Bohemen in de 10e eeuw, is in Vlaanderen en Nederland wellicht geen zeer bekende heilige, maar heeft wel degelijk ook voor ons een actuele boodschap. Hij werd geboren rond het jaar 905. Zijn grootmoeder H. Ludmilla gaf hem een christelijke opvoeding. Omdat vader stierf toen Wenceslaus nog een kind was, kwam eerst zijn heidense en fel antichristelijke moeder Drahomíra, als regentes aan het bewind. De bevolking van Bohemen smeekte Wenceslaus toen hij de volwassen leeftijd had bereikt, om aan te treden als hertog en zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dit deed hij in 925. Hij plaatste het hertogdom onder de protectie van Duitse Rijk en voerde in plaats van de Byzantijnse ritus de Latijnse liturgie in.

Kardinaal Willem Eijk, Sint-Jacobskerk, Antwerpen, 28 september 2013.

Wenceslaus was een oprecht en diep gelovig man met een groot geloof in het sacrament van de Eucharistie. Hierin vindt het verhaal zijn oorsprong dat hij er zelf brood voor zaaide en druiven uitperste. Tevens was hij vermaard vanwege zijn zorg voor armen. Hij trok er ’s nachts blootsvoets op uit, bad in kerken en bezocht armen en zieken. Als hertog betoonde hij zich een vader voor de misdeelden. Wenceslaus is een voorbeeld voor iedereen die belast is met het openbaar bestuur of actief is in de politiek.

“Wie goed doet, goed ontmoet” is een spreekwoord dat in de praktijk maar al te vaak ontzenuwd wordt. Wenceslaus viel vanwege zijn goede reputatie de jaloezie de tegenstand van zijn moeder en zijn broer Boleslaus ten deel. Op instigatie van zijn moeder werd hij door zijn broer op 28 september 935 op brute wijze vermoord, toen hij ‘s morgens in een kerk aan het bidden was. Zo stierf hij als martelaar voor zijn trouw aan Christus.

Een aandoenlijke middeleeuwse legende brengt de goedheid van Wenceslaus tot uitdrukking in de vorm van een kerstverhaal. Op het feest van H. Stefanus, dus op Tweede Kerstdag, bezoekt Wenceslaus een arme boer, die in zeer afgelegen plaats woont, om hem aalmoezen te geven. Het is een ijzige koude dag. Zijn bediende die hartproblemen heeft, bezwijkt bijna en geeft aan dat hij niet verder kan. Wenceslaus wijst op zijn voetstappen in de sneeuw: “Zet daarop je voeten.” Dat doet de bediende en merkt dat daar warmte uit opstijgt. Zo kan hij de tocht volhouden. De boodschap van deze legende is dat wie voor de armen zorg heeft, door God wordt gezegend

In het midden van negentiende eeuw werd op basis van deze legende een bekende carol, een Engels kerstlied, gedicht: “Good King Wenceslaus.” De literaire kritiek op deze carol is lang niet mals. Tevens behelsde de kritiek dat deze legende of dit lied niets met kerstmis heeft te maken. Dit is echter misvatting van mensen die het christelijk geloof niet van binnenuit kennen.

Wenceslaus gaf uit liefde vrijwillig een groot deel van zijn rijkdommen weg en leefde zelf arm om anderen te kunnen verschaffen wat zij nodig hadden. Uiteindelijk gaf hij bij zijn marteldood zijn grootste rijkdom, zijn leven, voor het Evangelie. Dit is Jezus navolgen, namelijk doen wat Hij deed. Paulus zegt:

“Want de liefdesdaad van onze Heer Jezus Christus hoef ik u niet in herinnering te brengen: hoe Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede” (2 Kor. 8,9).

Door van zijn hemelse rijkdom afstand te doen, mens te worden en onze menselijke condities te gaan delen maakte Jezus zichzelf arm. Zo gek is het dus nog niet om de legende van Wenceslaus als kerstverhaal of kerstlied te presenteren.

Eenmaal mens geworden ging Jezus tot de armsten der armen behoren — ook vrijwillig — door trouw te zijn aan de zending van Zijn Vader tot in de dood: “De mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen der mensen,” zo horen we in het Evangelie van deze dag (Luk. 9,44). Armsten zijn niet per se mensen zonder financiële middelen, maar vooral lijdende mensen die hulpeloos zijn en vernederd. Jezus zal ook in een toestand van hulpeloosheid en diepe vernedering terechtkomen door wat Hem door mensen wordt aangedaan. Eveneens maakt Jezus zich arm in de Eucharistie ten behoeve van ons: Hij komt onder ons onder de gedaante van een nietig stukje brood en een klein beetje wijn. Hij maakt zich arm om ons rijk te maken bij God. En of wij nu over ruime financiële middelen beschikken of niet, wij zijn allen arm doordat we van God zijn losgeraakt en Hem zijn verloren. Door Jezus vrijwillige armoede valt ons de rijkdom ten deel dat we weer bij God worden teruggebracht.

Wenceslaus had grote liefde voor de Eucharistie, door het Tweede Vaticaans Concilie de bron en het hoogtepunt van het christelijk leven genoemd. De diepste zin van de Eucharistie is dat wij door Hem te ontvangen in Hem worden omgevormd. We gaan daardoor niet alleen gaan delen in Zijn Verrijzenis, wat we allemaal graag willen. We gaan ook delen in Zijn lijden en dood, dat wil zeggen de consequenties ervaren die de navolging van Hem met zich meebrengt. Hierover zijn we meestal minder enthousiast. De martelaar Wenceslaus blijft in zijn bewuste en frequente deelname aan de Eucharistie en de wijze waarop hij door dit sacrament gestalte liet geven aan zijn leven, een zeer actueel voorbeeld voor alle generaties christenen. Amen.

Programma twaalfde ledendag (2013)

Datum: 28 september 2013

Plaats: Collegiale kerk Sint-Jacob-de-Meerdere, Lange Nieuwstraat 73, 2000 Antwerpen

11.00 uur Pontificale Latijnse Mis volgens het missaal van Paulus VI. Hoofdcelebrant Z. Em. Kardinaal Wim Eijk, (Aartsbisschop van Utrecht, NL) m.m.v. Chorale Sancti Jacobi o.l.v. Dirk Baeten & Peter Strauven, organist
12.30 uur Broodmaaltijd
14.30 uur Lezing van Kardinaal Wim Eijk over het thema: ‘Wat stond Benedictus XVI voor ogen met het Jaar van het Geloof?’
16.00 uur Pauze
16.15 uur Latijnse vespers & Lof