De sequenties werden ingevoerd als geheugensteun om de melodie van zeer lange alleluja’s te onthouden. Lange Alleluja’s komen voor in plechtige feesten. Ze waren niet bedoeld om gezongen te worden maar om het aantal melismen van een lettergreep in het Alleluja bij te houden. Het Gregoriaans kan soms op één lettergreep van een tekst ontzettend veel noten laten zingen, wat men melisme noemt, denk bv. aan het Kyrie van de 8e Mis. Maar de zangers vonden de tekst van de sequentie blijkbaar zo mooi dat ze die teksten begonnen te zingen vanaf de IXe eeuw in plaats van de “A” van “Alleluja” of de “E” van “Kyrie”.
Omdat het geen Bijbelse teksten zijn, maar proza of gedichten, heeft de Kerk het gebruik ervan willen verminderen tijdens de Mis in de XVIe eeuw, naar aanleiding van het Concilie van Trente. Toen bleven er maar 5 sequenties over, onder meer Dies iræ.
Het Tweede Vaticaanse Concilie heeft 4 van die sequenties in de Mis bewaard (Victimæ Paschali in de Paasoctaaf, Veni Sancte Spiritus op Pinksteren, Lauda Sion op Sacramentsdag en Stabat Mater op 15 september) terwijl Dies Iræ van de Mis voor de overleden in stukken geknipt werd om er hymnen voor het getijdengebed van te maken, nl. voor de 34e week van de Tijd door het jaar.
Het is dus zeer onnauwkeurig te stellen dat de afschaffing gekomen is met het Missaal van 1970: die is hoofdzakelijk gekomen met het Concilie van Trente.